Wie met enige regelmaat op een strand te vinden is ergens aan de Atlantische Oceaan, of dat nu bij IJmuiden is of in Lomé (West-Afrika), kan het niet ontgaan zijn. De zeeën verworden in rap tempo tot snelwegen voor reusachtige containerschepen die in onafzienbare files opdoemen aan de horizon, zo ver het oog reikt. In (buitenlandse) kranten verschijnen artikelen over hoe het bedrijfsleven opgetogen speculeert over smeltende ijskappen die sneller zeetransport tussen de continenten mogelijk kunnen maken. Wat vermag een podiumkunstenaar tegen dit geweld?
Nicole Beutler neemt de handschoen op in het eerste deel van wat een trilogie moet worden: Rituals of Transformation I: Ginkgo. De Japanse boom die deze voorstelling zijn titel verleent, is het enig levend organisme dat de atoombom wist te trotseren. De voorstelling begint in post-apocalyptische sferen: een oranje zonnetje komt op tegen een inktzwarte hemel en belicht een landschap als een ontploft industrieterrein. Tussen oliedrums, versleten fauteuils, koffers, bidons, fietsen, rekken, en ondefinieerbare fragmenten van overconsumptie scharrelen de dansers. Een achterdoek daalt neer met een idyllisch parklandschap, maar het is slechts een vluchtige herinnering aan wat een landschap eens was en het doek verdwijnt snel en laat de bewoners aan hun lot over in hun gefragmenteerde grootstad.
De dansers leveren zich in deze afvalberg over aan korte dansen met een spastisch karakter. Op gezette tijden lijken ze zich te richten tot de hemel in een dringend gebed, en hier en daar zien we een poging te ontsnappen, weg te vliegen. De schaduwen die ze bij tijd en wijle werpen, vormen silhouetten van hybride wezens, tussen object en mens in.
Van meet af aan staat rechts op het voortoneel een in het wit geklede, souvereine, spirituele aanwezigheid de gebeurtenissen te becommentariëren en te begeleiden op dat wonderlijke instrument dat al dansend bespeeld moet worden: de theremin. De gecontroleerde en effectvolle bespeling ervan door Dorit Chrysler vormt een permanent evenwicht tegen de wanhopige chaos op het toneel.
Halverwege de voorstelling komen de bewoners van deze wereld bij elkaar en verenigen ze zich in een revolutionaire energie, luid schreeuwend tegen de zaal terwijl ze objecten met zich meezeulen. Een in het zwart gekleed koor zingt een bewerkte versie van het lacrimosa uit Mozarts requiem, een herhaalde rouwklacht.
Het laatste deel van de voorstelling is een reeks individuele statements van elk van de dansers. Het lijken persoonlijke statements die stelling nemen tegen het geweld dat hen omringt. De rustige en geconcentreerde oprechtheid waarmee Cesirhe Sedney zijn afscheidstekst spreekt, maakt indruk te midden van de meer heftige monologen van Hilary Blake Firestone, Melyn Chow en Felix Schellekens en het onverwachte Nederlands van Marjolein Vogels.
Tijdens deze monologen wordt er een nieuw land/stadschap opgebouwd dat leidt naar de slotscène: terwijl een verminkte versie van Saint-Saëns’ Le Cygne weerklinkt, daalt er een gestage sneeuw over de ingestorte resten waaruit elk leven verdwenen lijkt te zijn. Of toch niet?
Beutler pakt grootschalig uit en het gekozen thema rechtvaardigt deze aanpak alleszins. Marloes en Wikke zijn de ideale vormgevers voor dit project, zij creëren sterke beelden: de stroom petflessen die met beschuldigend geraas op de vloer kletteren versterken de zeggingskracht van de voorstelling. De gebruikte teksten daarentegen, slagen er niet altijd in door te dringen tot de kern van het betoog en missen soms de impact die de beelden wel hebben. Ze zijn afkomstig uit voor de hand liggende (Morton) en misschien minder voor de hand liggende bronnen (Shakespeare, Rinpoche), maar – in tegenstelling tot de monologen van de dansers – ze creëren een zekere analytische afstand ten opzichte van het overige scènemateriaal.
Het worden voetnoten bij de handeling en voegen zich maar met moeite in de hoofdtekst. Engagement en analyse worden aldus naast elkaar aangeboden en de kijker moet schakelen en meegaan met het verhaal of reflecteren op de analyse. Dit is wat de podiumkunstenaar vermag. Beutler wil niet pessimistisch zijn, de laatste tekst die klinkt, is dan ook ’there might still be time’. Het slotbeeld sluit hier naadloos bij aan en opent de weg naar het tweede deel van deze trilogie in wording.
Lees hier het artikel op Theaterkrant.nl.