uit: De Groene Amsterdammer, door Marijn Lems
28 november 2018
Ze staan in de hoek van het speelvlak, de vier theatervedettes. Vriendelijk en nieuwsgierig begroeten ze het binnenstromende publiek, alsof we oude vrienden zijn. Het is een ontwapenend beeld, hoe ze daar staan, lichtjes voorover gebogen, gespannen maar gretig om te beginnen. Alsof ze het gevoel van hun allereerste theatervoorstelling, de adrenaline, de zenuwen, het gevoel dat alles op het spel staat, nooit zijn kwijtgeraakt.
Vier jaar geleden maakten choreograaf Nicole Beutler en auteur Magne van den Berg Liefdesverklaring, een spiegelbeeldbewerking van Peter Handke’s Publikumsbeschimpfung. Waar in het origineel uit 1966 het publiek een voorstelling lang allerlei beschuldigingen, verwijten en verwensingen op zich kreeg afgevuurd, brachten de jonge spelers in Liefdesverklaring een ode aan het publiek. De kracht van de voorstelling lag in de jeugdige onbevangenheid van de acteurs en de slimme tekst, waarin op indirecte wijze de vluchtige schoonheid van het theater werd bezongen, die vreemde plek tussen realiteit en fictie waar de altijd om aandacht zeurende werkelijkheid eventjes collectief wordt opgeschort.
Dat laatste staat in de spirituele opvolger Liefdesverklaring (voor altijd) ook centraal. Het grote verschil met de eerdere voorstelling is echter dat hier geen adolescenten op het toneel staan, maar doorgewinterde veteranen, die alle vier al decennialang in het theater actief zijn. De tekst is in de verleden tijd opgesteld (‘u wilde geraakt worden/ u wilde luisteren/ en wij hebben u onbarmhartig spiegels voorgehouden’), wat het geheel een melancholieke toon meegeeft: hier wordt niet met jonge ogen naar de toekomst gekeken, maar teruggeblikt op een rijk en bewogen theaterverleden.
Een ander sterk contrast met het origineel is dat de acteurs sterke individuen blijven. Het kan ook niet anders met zulke unieke performers als Marien Jongewaard, René van ’t Hof, Cas Enklaar en Maureen Teeuwen: hun volstrekt eigen speelstijl levert een interessante spanning op ten opzichte van een tekst die als een gezamenlijke monoloog is gecomponeerd. Het komische, bijna clowneske stille spel van Van ’t Hof, de gedragen repertoirestijl van Enklaar, de hoekige directheid van Teeuwen, het punk-anarchisme van Jongewaard – ze borrelen steeds op tussen de naden van de strakke basisstructuur.
De eigenwijsheid van de acteurs leidt tot een paar van de mooiste scènes. Langzaam sluipen er dan tóch verwijten naar het publiek de tekst in. ‘U heeft niet gekeken/ u heeft weggekeken’, zegt Jongewaard, en, zo moet Van ’t Hof van het hart, ‘dat deed pijn’. Die pijn, de angst voor afwijzing of obscuriteit die iedere kunstenaar zijn leven lang achtervolgt, is de schaduwzijde van de eeuwige dankbaarheid die het publiek in Liefdesverklaring (voor altijd) krijgt toegeworpen; de ongelijkwaardige verhouding tussen kunstenaar en publiek maakt echte onbaatzuchtigheid misschien wel onmogelijk.
En toch – er schuilt ook weer schoonheid in die onderlinge afhankelijkheid. In een van de slotscènes wordt de breekbaarheid van het pact tussen spelers en toeschouwers benadrukt: hoe we het allemaal samen mogelijk maken, ‘u daar, en wij hier’. Het besef dat theater toch vooral een kwetsbare poging tot een ontmoeting is, dat maakt deze liefdesverklaring zonder meer duidelijk.