Achterin een donkere ruimte zien we Mami Kang staan. Een klein beetje licht valt op haar lichaam. Ze maakt minimale, vloeiende bewegingen en komt langzaam naar voren gelopen. Haar bewegingen worden even hoekig en schokkend, en dan weer rustig en vloeiend. Ze gaat zitten, sluit haar ogen en het lijkt alsof ze haar brein herprogrammeert: als ze haar ogen opent, is haar blik veranderd. Ze beweegt met kwaliteit van een personage uit een videogame naar een tak die ze in de bijna lege ruimte vindt.
Het zorgt voor een vervreemdende ervaring waarin Kang haar lichaam presenteert als een fluïde entiteit, die niet gevangen zit in één manier van zijn. Ze transformeert constant, het ene moment glijdend over de vloer, het andere moment staccato bewegend als een speelgoed hondje, dan weer traag kruipend, en weer een ander moment met zachte en stromende armbewegingen. Het is een interessante bewegingsstudie waarin Kang het publiek van weinig houvast voorziet en veel aan de verbeelding overlaat.
Dan daalt er vanuit de lucht een object naar beneden, dat een samensmelting lijkt van een dromenvanger, een gong en een heilig relikwie. Kang verschijnt erachter en uit haar mond klinkt voor het eerst een heldere luide klank. Het zit tussen een schreeuw en gezang in. Ze is als een sirene die ons bezweert, om hulp vraagt, of ons toezingt. Haar stemgeluid transformeert de zwarte ruimte tot een verlaten grot die haar stem tot in de oneindigheid blijft dragen. Het is een fascinerende scène, die me zowel angst inboezemt als verleidt om naar haar te blijven kijken en luisteren.